Van de DES-dochters naar de WCAM en de WAMCA
In een vorige publicatie schreven wij dat de DES-dochters zaak een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de ontwikkeling van het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht en aan de totstandkoming van de WCAM (“Wet collectieve afwikkeling massaschade”) en later de WAMCA (“Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie”). In 2005 is de WCAM in werking getreden1. Deze wet is vrij recent geëvolueerd tot de WAMCA, die op 1 januari 2020 in werking is getreden2.
In deze publicatie besteden wij aandacht aan de WCAM. In een volgende publicatie komt de WAMCA aan bod.
Aansprakelijkheidsrecht
De WCAM en WAMCA behoren tot het aansprakelijkheidsrecht. Bij massaschade treft de schade veel personen en is de schade veroorzaakt door één gebeurtenis of meerdere gelijksoortige gebeurtenissen. De DES-dochters zaak maakte duidelijk dat er behoefte was aan de mogelijkheid tot collectieve afwikkeling van massaschade. Zo’n collectieve afwikkeling biedt veel voordelen. Gedupeerden procederen gezamenlijk in één procedure en kunnen de kosten daarvan delen. De zaak kan in één gezamenlijke procedure worden afgewikkeld, waardoor veel tijd en geld bespaard wordt. Zo krijgen partijen in één keer duidelijkheid en worden eindeloze rechtszaken voorkomen.
WCAM (“Wet collectieve afwikkeling massaschade”)
De WCAM voorziet in een regeling die het mogelijk maakt dat een zogeheten vaststellingsovereenkomst (= schikking) (hierna: VSO) voor een hele groep slachtoffers verbindend verklaard wordt door de rechter. In beginsel is de VSO na de verbindendverklaring verbindend voor iedereen die valt onder de werkingssfeer van de VSO, behalve voor degenen die gebruikmaken van de opt-outmogelijkheid. Indien iemand daarvan gebruik maakt geldt de VSO niet voor die persoon.
Het mechanisme van de WCAM werkt echter alleen als partijen tot een schikking komen. Lukt dit niet, dan moet de schadeafwikkeling alsnog op individuele basis plaatsvinden. Dat leidde tot de WAMCA, waarover een volgende publicatie gaat.
Hoofdlijnen van de WCAM3
De WCAM maakt het mogelijk om een VSO voor een hele groep van slachtoffers verbindend te laten verklaren door de rechter. De wettelijke procedure komt in essentie op het volgende neer:
Comparitie voorafgaand aan een procedure
Voordat een procedure aanhangig is kan aan de rechtbank worden gevraagd om een comparitie (= zitting) te houden om de mogelijkheid te onderzoeken dat een VSO tot stand komt (art. 1018a Rv).
Sluiten van een VSO
Startpunt van de procedure is dat een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die de belangen van de betrokken benadeelden volgens haar statuten behartigt4, een VSO sluit met één of meer andere partijen die zich verplichten de schade te vergoeden (artikel 7:907 lid 1 BW).
Hof Amsterdam als enige rechter bevoegd
De VSO wordt op gezamenlijk verzoek van partijen voorgelegd aan het Gerechtshof Amsterdam, met het verzoek om deze overeenkomst verbindend te verklaren ‘voor personen aan wie de schade is veroorzaakt’ (artikel 7:907 lid 1 BW). Het Hof Amsterdam is als enige gerecht bevoegd (art. 1013 lid 3 Rv). Tegen de beslissing van het Gerechtshof is slechts beperkt cassatieberoep mogelijk.
Schorsing individuele procedures
Individuele procedures die aanhangig zijn op het moment waarop het gezamenlijk verzoek wordt ingediend worden geschorst (art. 1015 lid 1 Rv).
Toetsing door het Gerechtshof en wel of niet verbindendverklaring
Het Gerechtshof spreekt al dan niet de verbindendverklaring uit na toetsing van de VSO (art. 7:907 lid 1 BW). De VSO moet in ieder geval een aantal in de wet genoemde elementen bevatten (art. 7:907 lid 2 BW), zoals een omschrijving van de gebeurtenis of de gebeurtenissen waarop de overeenkomst betrekking heeft. Ook moet de groep dan wel groepen van personen worden omschreven ten behoeve van wie de VSO is gesloten. Verder moet o.m. een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding worden gegeven van het aantal personen dat tot deze groep of groepen behoort en van de vergoeding die aan deze personen wordt toegekend.
Afwijzingsgronden
De wet noemt een aantal (verplichte) afwijzingsgronden (artikel 7:907 lid 3 BW). Eén daarvan is dat de hoogte van de toegekende vergoedingen niet redelijk is. Een andere is dat de verzoekende stichtingen of verenigingen onvoldoende representatief zijn.
Andere procedurele waarborgen
De slachtoffers ten behoeve van wie de VSO is gesloten, worden opgeroepen en kunnen een verweerschrift indienen (art. 1013 lid 5 Rv). Het Hof bepaalt een termijn van ten minste drie maanden waarbinnen slachtoffers door middel van een schriftelijke mededeling kunnen aangeven niet gebonden te willen zijn (art. 7:908 lid 2 BW). Art. 7:908 lid 3 BW bepaalt dat slachtoffers die pas na het verstrijken van genoemde termijn met hun schade bekend konden worden, niet gebonden zijn aan de overeenkomst als zij schriftelijk aangeven niet gebonden te willen zijn. De aansprakelijke partijen kunnen deze categorie slachtoffers een termijn van zes maanden stellen waarbinnen ze kunnen laten weten niet gebonden te willen zijn.
Toepassing van de WCAM
De WCAM is toegepast in:
- de DES-zaak (Hof Amsterdam 1 juni 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AX6440)
- de Dexia-zaak (Hof Amsterdam 25 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033)
- de Vie d’Or-zaak (Hof Amsterdam 29 april 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BI2717)
- de Shell-zaak (Hof Amsterdam 29 mei 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BI5744)
- de Vedior-zaak (Hof Amsterdam 15 juli 2009, JOR 2009/325, m.nt. mr. A.C.W. Pijls)
- de Converium-zaak (Hof Amsterdam 17 januari 2012, JOR 2012/51 m.nt. mr. B.J. De Jong)
- de DSB-zaak (Hof Amsterdam 4 november 2014, JOR 2015/10, m.nt. van prof. mr. I.N. Tzankova)
- de Fortis-zaak (Hof Amsterdam 13 juli 2018, JOR 2018, 246, m.nt. van prof. mr. I.N. Tzankova
Over de auteur
Dit artikel is geschreven door Juliette Poelman. Zij is als juridisch medewerker werkzaam bij Poelman c.s.
1 Stb. 2005, 380.
2 Stb. 2019,447.
3 Dit onderdeel is grotendeels gebaseerd op Onrechtmatige daad (Mon. Pr. nr. 4) 2023/1.10.2.5.
4 Vgl. art. 3:305a lid 1 BW.