Bieden mensenrechten voldoende bescherming aan de klimaatvluchteling?
In deze laatste publicatie zal aan de hand van de zaak Teitiota t. Nieuw-Zeeland worden onderzocht of de mensenrechten voldoende bescherming bieden aan de klimaatvluchteling. Tevens zal aandacht besteed worden aan de dissenting opinion van Comitélid Muhumuza.
Publicatiereeks omtrent de rechten van klimaatvluchtelingen
Juliette heeft ter afronding van de Bachelor Rechtsgeleerdheid aan Maastricht University haar scriptie geschreven over de positie van de klimaatvluchteling binnen het internationale recht. Deze publicatie bestaat uit drie delen. In het eerste deel zal aandacht besteed worden aan de begripsomschrijving van de term ‘klimaatvluchteling’ en aan het VN-Vluchtelingenverdrag. In het tweede deel zal de meest bekende zaak omtrent klimaatvluchtelingen, Teitiota t. Nieuw-Zeeland, worden besproken en tot slot zal in het derde deel worden onderzocht of de mensenrechten voldoende bescherming bieden aan de klimaatvluchteling.
Oordeel van het Mensenrechtencomité inzake Teitiota
In zijn beraadslagingen betrok het Mensenrechtencomité zijn General Comments nr. 6 en 36. In General Comment nr. 36 is vastgelegd dat in situaties van non-refoulement er sprake dient te zijn van gegronde redenen om aan te nemen dat er voor betrokkene een reëel risico bestaat dat zijn of haar recht op leven ingevolge artikel 6 IVBPR wordt geschonden. Dit risico moet persoonlijk zijn en niet louter voortvloeien uit algemene omstandigheden, behalve in de meest extreme gevallen.1 In genoemd document wordt voorts erkend dat de aantasting van het milieu, klimaatverandering en niet-duurzame ontwikkeling enkele van de meest urgente en ernstige bedreigingen vormen voor het vermogen van huidige en toekomstige generaties om het recht op leven uit te oefenen.2 In het specifieke geval van Teitiota oordeelde het Comité uiteindelijk dat het verbod op non-refoulement niet van toepassing was. Het Comité accepteerde de claim dat Kiribati door zeespiegelstijging onbewoonbaar kan worden. Desalniettemin was het van oordeel dat, gelet op het tijdsbestek van tien tot vijftien jaar, Kiribati samen met de internationale gemeenschap nog in staat was om passende maatregelen te nemen om de bevolking te beschermen.3 Het Comité stelde vast dat door Kiribati maatregelen werden getroffen om weerstand te bieden aan de klimaatgerelateerde bedreigingen. Op basis van de voor het Comité beschikbare informatie kon het niet concluderen dat de beoordeling door de lokale autoriteiten dat de genomen maatregelen voldoende waren om het recht op leven van betrokkene te beschermen onjuist was.4 Het Comité kwam dan ook tot de slotsom dat de deportatie naar Kiribati geen schending opleverde van het recht op leven.5
Dissenting opinion
Niet iedereen van het Mensenrechtencomité deelt dezelfde visie. In zijn dissenting opinion stelt Comitélid Muhumuza dat Teitiota wél geconfronteerd werd met een ‘real, personal and reasonably foreseeable risk’.6 De aanzienlijke moeilijkheid om toegang te krijgen tot zoet water vanwege de milieuomstandigheden zouden naar zijn mening voldoende moeten zijn om de risicodrempel te bereiken, zelfs zonder dat er daadwerkelijk sprake is van een volledig gebrek aan zoet water. Het zou tegenstrijdig zijn met de bescherming van het recht op leven om aan te nemen dat de risicodrempel pas wordt bereikt als er een aanzienlijk aantal sterfgevallen is. Voorts stelt Muhumuza dat het Comité de norm hanteert dat bedreigingen voor het recht op leven een schending van het recht kunnen vormen, zelfs als ze niet leiden tot het verlies van het leven.7 Teitiota had bewijs geleverd dat zijn kind ernstig ziek was geworden door blootstelling aan vervuild water.8 Volgens Muhumuza had het feit dat één van de kinderen van Teitiota al ernstige gezondheidsproblemen had ondervonden als gevolg van de milieuomstandigheden in Kiribati, voldoende bewijs moeten opleveren om de drempel te bereiken.9 Muhumuza stelt dat, hoewel Kiribati aanpassingsmaatregelen neemt om de effecten van klimaatverandering aan te pakken, het duidelijk is dat de levensomstandigheden nog steeds niet voldoen aan de normen van menselijke waardigheid. Zelfs als Kiribati actie onderneemt om de omstandigheden te verbeteren, blijven het leven en de waardigheid van de mensen in gevaar zolang de omstandigheden erbarmelijk blijven. Muhumuza eindigt zijn dissenting opinion met de rake observatie:
‘New Zealand’s action is more like forcing a drowning person back into a sinking vessel, with the ‘justification’ that after all there are other voyagers on board.’10
Zoals uit deze zaak blijkt, biedt het recht op leven vooralsnog onvoldoende bescherming voor klimaatvluchtelingen. De negatieve gevolgen van klimaatverandering die Teitiota ertoe aanzetten te zoeken naar betere levensomstandigheden in Nieuw-Zeeland, waren niet voldoende om de risicodrempel te bereiken. De dissenting opinion van Muhumuza werpt een kritische blik op de gebrekkige rechtsbescherming voor klimaatvluchtelingen en onderstreept de noodzaakt voor een diepgaande heroverweging van het huidige internationale juridische kader dat momenteel faalt om hen adequaat te beschermen.
Conclusie: nog geen asiel voor de klimaatvluchteling
De klimaatvluchteling wordt niet beschermd door het Vluchtelingenverdrag, omdat er niet voldaan wordt aan de vereisten van artikel 1 onder A sub 2 van het verdrag. Een klimaatvluchteling heeft geen gegronde vrees die valt onder één van de vijf limitatieve vervolgingsgronden. Hoewel de negatieve gevolgen van klimaatverandering schadelijk en in sommige gevallen zelfs dodelijk zijn, voldoen zij niet aan de drempel van vervolging zoals die momenteel wordt gehanteerd en begrepen in het internationale en nationale recht. Een deel van dit probleem is gelegen in het identificeren van een ‘vervolger’.
De moeilijkheid voor een klimaatvluchteling om gekwalificeerd te worden als een verdragsvluchteling werd bevestigd in de zaak Teitiota tegen Nieuw-Zeeland. Teitiota verhuisde van Kiribati naar Nieuw-Zeeland om te ontkomen aan de negatieve gevolgen van klimaatverandering. Het Tribunaal (het Hooggerechtshof van Nieuw-Zeeland) oordeelde dat de feiten waarop hij zich beriep geloofwaardig waren, maar oordeelde dat hij niet kon worden gekwalificeerd als verdragsvluchteling. Volgens het Tribunaal was er geen sprake van ‘gedwongen verplaatsing’, maar van een vrijwillige aanpassingsmigratie waardoor Teitiota niet gekwalificeerd werd als vluchteling en geen asiel kreeg in Nieuw-Zeeland.
Klimaatverandering stelt jaarlijks miljoenen mensen bloot aan verminderde waterzekerheid en acute voedselonzekerheid. Dit resulteert in een schending van fundamentele mensenrechten zoals het recht op leven. Volgens het VN-Mensenrechtencomité is het recht op leven een ‘supreme right’, inherent aan ieder mens en vormt de effectieve bescherming ervan een voorwaarde voor het genot van alle mensenrechten. Uit jurisprudentie van het EHRM blijkt dat verdragsstaten op grond van artikelen 2 en 8 EVRM de verplichting hebben om gepaste maatregelen te treffen zodat het recht op leven wordt beschermd. Deze verplichting bestaat indien er sprake is van een ‘real and immediate risk’ voor personen en de staat hiervan op de hoogte is. Deze verplichting kan ook bestaan indien het onzeker is of het gevaar zich daadwerkelijk zal verwezenlijken en ook wanneer het gevaar zich pas op langere termijn zal verwezenlijken. Het beginsel van non-refoulement kan complementaire bescherming bieden aan klimaatvluchtelingen.
Het recht op leven en het non-refoulement beginsel stonden centraal in de zaak Teitiota tegen Nieuw-Zeeland. Het VN-Mensenrechtencomité oordeelde dat, hoewel klimaatverandering een negatieve invloed heeft op Kiribati, het thuisland van Teitiota, de regering van Kiribati nog voldoende tijd had om passende maatregelen te treffen. Er werd dan ook geen schending geconstateerd van het recht op leven van Teitiota. Het VN-Mensenrechtencomité kwam wel tot het opmerkelijke oordeel dat klimaatverandering kan leiden tot schending van het recht op leven en daardoor het non-refoulement beginsel in werking kan doen treden.De verandering van het klimaat, en daarmee de negatieve gevolgen en de schending van mensenrechten, zullen in de toekomst toenemen indien staten geen passende maatregelen nemen om dit te voorkomen of te beperken.
Concluderend stel ik vast dat de huidige juridische internationale kaders geen adequate rechtsbescherming bieden aan klimaatvluchtelingen. Om aan te sluiten bij de woorden van Comitélid Muhumuza: het lijkt eerder alsof we personen terugsturen naar een verdrinkend schip met de rechtvaardiging dat er zich nog andere reizigers op dat schip bevinden.
Over de auteur
Dit artikel is geschreven door Juliette Poelman. Zij is als juridisch medewerker werkzaam bij Poelman c.s.
Literatuurlijst
1 VN-Mensenrechtencomité, ‘General Comment No. 36’(2019) CCPR/G/GC/36, nr. 30.
2 VN-Mensenrechtencomité 3 september 2019, ‘General Comment No. 36’ (2019) CCPR/G/GC/36, nr. 62.
3 VN-Mensenrechtencomité 7 januari 2020, 2728/2016, (Teitiota/Nieuw-Zeeland), r.o. 9.12.
4 VN-Mensenrechtencomité 7 januari 2020, 2728/2016, (Teitiota/Nieuw-Zeeland), r.o. 9.12.
5 Artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten, New-York 16-12-1966.
6 VN-Mensenrechtencomité 7 januari 2020, 2728/2016, (Teitiota/Nieuw-Zeeland), annex II, r.o. 5.
7 VN-Mensenrechtencomité 7 januari 2020, 2728/2016, (Teitiota/Nieuw-Zeeland), annex II, r.o. 5
8 VN-Mensenrechtencomité 7 januari 2020, 2728/2016, (Teitiota/Nieuw-Zeeland), r.o 2 en 2.6.
9 VN-Mensenrechtencomité 7 januari 2020, 2728/2016, (Teitiota/Nieuw-Zeeland), annex II, r.o. 5.
10 VN-Mensenrechtencomité 7 januari 2020, 2728/2016, (Teitiota/Nieuw-Zeeland), annex II, r.o. 6.